Foto: Eric Westzaan
4 augustus 1940. De bezetting was een paar maanden aan de gang toen Johan van der Hurk werd geboren in het huis aan de Zandhofsestraat, waar hij nog steeds woont. Hij wijst naar de achterkamer. “Daar stond het kraambed van mijn moeder,’’ vertelt hij.
Van de oorlog heeft hij niet veel meegekregen. “Er was wel een bombardement,” vertelt hij, “ik herinner me dat we onder de trap van de overburen stonden. Ik zie de vliegtuigen nog over de gasfabriek vliegen en ik weet dat onze ramen rammelden. Honger hebben wij nooit gehad. Mijn vader werkte als kelner bij Restaurant Vredenburg en mijn grootouders in Zeist hadden een stuk land waarop ze aardappelen verbouwden. Maar ik herinner me wel dat mijn ouders in de rij stonden voor het Zweedse wittebrood.”
Johan ging naar school op de Maliebaan en later naar het Gemeentelijk Lyceum aan de Van Asch van Wijckskade. “Ik ben altijd naar school gelopen. Tussen de middag gingen we naar huis om te eten. Soms stond de Vaaltbrug open, er voeren altijd veel schepen van en naar de gasfabriek. Dat duurde dan eeuwig. Dan kwam je te laat.” Na een studie aan de universiteit werd hij docent bouwkunde aan de HTS aan de Vondellaan.
Zijn ouders hadden het huis in 1938 betrokken. Het was destijds een huurhuis. Johan kon het later kopen. Hij woont in de bovenwoning, beneden verhuurt hij.
Hij heeft de wijk enorm zien veranderen. “De sociale samenstelling was vroeger anders. Hier woonden arbeiders. Het was druk op straat: er waren melkboeren, groenteboeren en bakkers die elke dag langs de huizen kwamen. En de schillenboer kwam elke week met zijn paard en wagen. Als kinderen keken we met open mond als de paarden plasten, zoveel kwam er uit. Er waren veel winkeltjes en bedrijfjes. De meeste vrouwen werkten niet buitenshuis en deden elke dag hun boodschappen.”
Maar ook in het Wittevrouwen van nu voelt Johan zich thuis. “Er zijn ook veel verbeteringen gekomen. Vroeger had hier niemand een bad of een douche. Je ging naar Ozebi of in de teil in de keuken.”