Wittevrouwse kinderen in oorlogs- en bevrijdingstijd

Op 5 mei is het 80 jaar geleden dat Nederland werd bevrijd. Er zijn nog steeds wijkbewoners die de oorlog hebben meegemaakt, ze waren nog kind. Haarscherp staat ze nog voor ogen hoe ze de oorlogsjaren en de bevrijding hebben beleefd. Er was angst, honger en heimwee. Ze hebben indrukwekkende verhalen.

Bep Botermans uit de Takstraat, geboren in 1939, vertelt: “Een van mijn eerste herinneringen aan de oorlog was dat er vliegtuigen overkwamen en alle kinderen naar binnen vlogen bij nummer 5. We waren allemaal erg bang, maar ik wist niet dat het oorlog was!” Beps broer Karel zat in het verzet, werd verraden en overgebracht naar Auschwitz. Hij kreeg fijt aan zijn vinger en een goede Duitser liet hem naar huis gaan. “Hij was helemaal de weg kwijt, heel naar. We hadden allemaal erge honger, er was nergens eten. Ik ben daarom weggebracht naar Nieuwlande in Drenthe op een fiets zonder luchtbanden, met mijn moeder lopend ernaast. Daardoor heb ik altijd heimwee gehouden. De bevrijding heb ik dus niet in Wittevrouwen meegemaakt; ik merkte er niet veel van. Mijn moeder haalde me liftend op uit Drenthe. We stonden op de achterklep van een kolenwagen en waren pikzwart. In de F.C. Dondersstraat mochten we ons in een portaal even afwassen. Die heimwee is gebleven. Als ik op reis ging met mijn man keek ik altijd uit naar de dag dat we weer naar huis gingen.”

Bekertje bloed

Op tafel bij Eduard van der Zeeuw (1933) ligt een rijke verzameling foto’s van de oorlogsperiode en erna; er zijn kranten, kaarten en een groot overzichtsbord met alle mijlpalen uit de oorlogsjaren. “Ja, de bevrijding! We hoorden dat de Canadezen binnen zouden komen over de Biltstraat. De eerste groep tanks stopte bij Binnen Best, daar stonden biertjes klaar. Wij mochten niet op die tanks komen, de meiden wel. Onze buurt nam twee Canadezen mee. En ons boevengroepje jongens haalde van alles uit. We probeerden een zijspan bij garage Nefkens weg te halen en stalen brood van het Anker, de broodfabriek in de Kruisstraat. Kuch was dat, keihard droog brood. Toen we thuiskwamen had vader roggebrood bij zich, gekocht voor honderd gulden.” In ’45 pikte het Rode Kruis de vermagerde bleekneus Eduard uit de klas. Hij verbleef negen maanden bij een aannemer in Denemarken om aan te sterken. “Ik werd meteen ziek, longontsteking. Maar ze waren lief en ik vond het prachtig, zo ver van huis. Ik weet nog goed dat een varken geslacht werd in de tuin, ik moest een bekertje bloed opdrinken.” Eduard hield altijd contact, later nam de zoon het over van zijn ouders. Trots wijst hij naar de foto van het Deense huis, die in zijn huiskamer hangt.

Watertanden van parachutes

Ali Teuben (1935) woonde in de Palmstraat en de Oude Kerkstraat en bewoont nu een prachtig licht appartement in de Van Esveldstraat. Ali heeft vier broers en een zus. De een-na-oudste broer dook onder in Driebergen bij een goede Duitser, heel bijzonder. “Je wist dat je broers gevaar liepen. Ik weet ook nog goed hoe er een razzia in de straat was, met soldaten met mitrailleurs op de hoek. Mijn andere broers zaten verscholen op zolder. Mijn tien jaar oudere zus leidde de Duitsers die het huis doorzochten af met geflirt, dat hielp!” Ook bij Ali werd eten een probleem. Haar zus ging daarom op de fiets naar Groningen en Drenthe en kwam na veertien dagen met alleen een klein zakje aardappels terug. “Wat naar was: je zag de tanks van de Canadezen op de Biltstraat, daar gingen we natuurlijk heen, we hoopten op kauwgum. Maar bij het Rosarium waren ze nog aan het vechten en daar vielen doden. Wat mooi was: er kwamen vliegtuigen over met parachutes met wittebrood uit Zweden. Nog jaren later kwam het water me in de mond als ik parachutes zag.”

Schaarste in WO II

Het grote dagelijkse probleem tijdens de Tweede Wereldoorlog was schaarste aan voedsel en brandstof. Na 15 mei 1940 ging het voedsel op de bon en werd bijna alles gerantsoeneerd. Iedereen die bij de burgerlijke stand was ingeschreven kreeg van elk product (aardappelen, wortelen, tabak, benzine etc.) een bepaalde hoeveelheid via een bon, een volwassene meer dan een kind.

De inwoners van Wittevrouwen haalden hun bonnen af bij het distributiekantoor op het Vaaltterrein (nu Griftpark) aan de Stieltjesstraat. Even verderop stond de gaarkeuken, een openbare keuken waar bonnen ingeleverd konden worden voor kant en klaar voedsel. De volle eetketels werden van daaruit naar de school in de Poortstraat gebracht, waar het eten werd uitgedeeld.

Eind 1944 is er bijna niets meer te eten. Er ontstond een directe dreiging voor de gezondheid van kinderen, ook omdat alle bonvrije maaltijden moesten worden stopgezet. Daaronder viel ook schoolvoeding. Lokaal ontstonden hulpacties die de zorg voor kinderen overnamen. Dit leidde onder andere tot de evacuatie van zo’n 40.000 kinderen van het stedelijke westen naar het agrarische noordoosten van het land. Utrecht was een van de eerste steden die schoolvoeding ging organiseren door samenwerking van het Rode Kruis, de GGD, bestaande voedselcomités en grote kerkgemeenschappen. Ongeveer 30.000 Nederlandse kinderen die ondervoed de hongerwinter (1944) uitkwamen, werden na de Tweede Wereldoorlog naar het buitenland gebracht om aan te sterken bij gastgezinnen. Ze kregen er goed te eten, werden verwend met kleren en cadeautjes en soms ontstonden levenslange vriendschappen.

Twee Canadezen gingen mee naar de Bollenhofsestraat
Foto: verzameling E. van der Zeeuw